!-- Piwik -->
  lang=eng. ga naar onze faceboek pagina  
         
 

  Algemene Info  
   
     
  Geschiedenis Berner Sennenhond  
     
 
In de late middeleeuwen begonnen boeren de beboste hoogvlakten in de Zwitserse Alpen te ontginnen om zo weidegrond voor hun vee te krijgen.
Het hoeden van de kudde werd gedaan door een 'Küher' of 'Senner', die tegen een vergoeding het vee verzorgde en de kaas, boter en melk bij de alpenbezitter moest afleveren. In de winterperiode verbleef de kudde in het dal, in de stallen van de (veelal verschillende) eigenaren.
Een kudde bestond dikwijls uit zo'n 100 melkkoeien, en daarbij kwamen dan nog ettelijke geiten en varkens. De wegen waren slecht en liepen dikwijls door rivieren en beken. Zonder hun honden, die 'Sennenhonden' werden genoemd, kon zo'n omvangrijke kudde onmogelijk bij elkaar gehouden worden.
Een duidelijke scheiding tussen de 'honden van de Senner' en de 'boerenhonden' was er uiteraard niet. Zeven maanden lang leefde de Senner in het dal en vijf maanden lang verbleef hij op de bergweide. Een vermenging van de honden was onvermijdelijk. Aangezien de boerenhonden en de veedrijvers vele eeuwen lang met elkaar werden vermengd, en waarschijnlijk ook uit dezelfde nesten voortkwamen,verbaast het ons niet dat veel Berner Sennenhonden, naast hun eigenschappen tot bewaking en bescherming, ook nog sterke eigenschappen als veedrijver bezitten.
Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw werd de Berner Sennenhond raszuiver gefokt uit boerenhonden uit het kanton Bern. Het vermoeden bestaat dat deze boerenhonden door de geïsoleerde ligging van hun woonplaats eeuwenlang onberoerd zijn gebleven en in zekere zin dus als een oud 'ras' zijn te bestempelen. Niemand weet echter hoe oud.
Veel boeren in het kanton Bern waren bemiddeld genoeg voor zo'n grote hond. Hun hoven waren groot en het oude erfrecht voorkwam dat de grond in kleinere percelen werd opgedeeld. Bovendien waren de belastingen in dat gebied niet al te hoog en bleef het gebied lange tijd vrij van oorlogsgeweld.
Zulke boerenhonden waren vroeger uiteraard echte 'nutdieren', die een bepaalde taak hadden te vervullen. En uiteindelijk werden ze ook geslacht, omdat het hondenvet een prima geneesmiddel was.

Uit diverse verhalen is bekend geworden dat de boeren deze honden bepaalde namen gaven, zoals 'Bärri' wat gewoonlijk de naam was voor honden zonder bles, 'Ringgi' voor de honden met een witte halsring, 'Bläss' werd veel gebruikt voor de honden met een blesstreep op het voorhoofd, 'Gelbbäckler' voor honden met veel geel aan de wangen, 'Vieräugler' voor de honden met geel bruine vlekken boven de ogen en ook 'Dürrbachhund' ofwel 'Dürrbächler' hetgeen betekent hond uit Dürrbach, het plaatsje in Zwitserland waar deze honden oorspronkelijk werden gevonden.

Het type dat model heeft gestaan voor de rasstandaard van 1910, was de 'Dürrbächler', genoemd naar de streek waar de laatste vertegenwoordigers van het ras werden aangetroffen. Daar werden ze rond 1880 nog gehouden op de verspreid liggende boerderijen, gebruikt voor de melkkar, bij het vee en bij elke kaashut.

Als trekhonden van de zwervende Guggisberger mandenvlechters kwamen ze naar de markten o.a. die van Bern. 
Uit de overlevering is vast te stellen dat het hele kanton Bern het oorspronkelijke verspreidingsgebied is geweest.
Tegen 1890 was hij in het Emmental en in de Jura vrijwel uitgestorven.

De bron van alle Sennenhonden en de St. Bernard is de grote smeltkroes 'boerenhond' geweest. De omstandigheden en de eisen die het gebruik stelde, hebben een aanzet gegeven tot de variëteiten, de luze-fokkerij heeft er de vijf onderscheiden rassen van gemaakt.
Er is een beschrijving van professor Studer uit ongeveer het jaar 1900: 'In een groot deel van Zwitserland, op de vlakte en in de Alpen wordt een middelgroot, meestal langharig, soms stokharig, krachtig hondenras gehouden met hangoren, als waakhond, als veedrijver of als trekhond. Dat ras is weliswaar op de vlakte en in de nabijheid van steden veelvuldig verbasterd met alle mogelijke reine of onreine elementen . . . . . ., men vindt echter op veel plaatsen nog typische exemplaren, zoals in Appenzell, in het Emmentall, in het 'Mittenland' tot Freiburg. Een soortgelijke hond maar aanmerkelijk ranker en meer herdershondachtig, bevindt zich in de Alpen van Entlebuch, een grotere slankere vorm dan in het Wallis als herdershond.' Elders spreekt dezelfde schrijver over een grote 'Bauernspitz' in het Berner Mittelland en in Seeland, die in alle kleuren, maar voornamelijk in geel en rood(bruin), voorkwam. Van eenheid is dus weinig sprake. Dr. Räber wijst op de sterke verwantschap tussen de St. Bernard en de Grote Zwitserse Sennenhond, als Berner Sennenhond, ja zelfs als Appenzeller Sennenhond.' Het lange haar is van oorsprong beslist niet een raskenmerk: lang en kortharigen kwamen uit hetzelfde nest. Sinds het vaststellen van de rasstandaard in 1910 is het aantal kortharigen afgenomen. Het langhaar os overigens van oorsprong kroeshaar. Sluik golvend was esthetischer volgens Prof. Heim die de rasstandaard heeft ontworpen. Sluik haar heeft het praktische voordeel, dat bij regen het water eraf loopt. Momenteel gaat de voorkeur uit naar een enigszins golvende vacht.
Het eeuwenlange bestaan als veedrijver en boerenhond vormde de Berner Sennenhond tot een respect afdwingende hond. Het gebruiksdoel had gezorgd voor een goed geproportioneerde lichaamsbouw zonder overdrijvingen, een lichaamsvorm die geen sterke afwijkingen van de 'normale' vorm van een hond toelieten.

Karakter Berner Sennenhond 

Volgens maatstaven van een boer is een hond goed, wanneer hij waaks en scherp is zonder dat hij bijt.
Als hij mee gaat moet hij aan de voet volgen, bij de wagen tussen de wielen lopen en niet door de akkers gaan.
In geval van nood moet hij de baas verdedigen, hij moet de voorwerpen van de baas die hij achterlaat bewaken, 
Hij mag niet stropen, katten en pluimvee moeten met rust worden gelaten en hij mag niet van huis weglopen.
In de bergstreken waardeert men vooral de eigenschappen van het hoeden en drijven van vee, in de dalen daarentegen heeft men meer aan een hond die geschikt is als trekhond.
De meeste Berner sennenhonden voldoen aan al deze punten, zonder dat men het speciaal moet aanleren.
Vooral waakzaam en volgen aan de voet voelen de Berners als hun plicht.
En precies zo was zijn karakter gevormd. De boeren of de Senner waren niet bereid, noch hadden ze de tijd, om zich bezig te houden met een nerveuze hond, of een hond die anderszins karakterafwijkingen vertoonde.
Hoe streng overigens de normen destijds bij de fokkerij waren, vinden we in het 'Zentralblatt für Jagd- und Hundeliebhaber' uit 1913: 'De Senner, boeren en veehandelaren fokten uitsluitend met kerngezond materiaal; wat niet de hele dag onder alle weersomstandigheden kon werken, lopen, rennen, drijven, blaffen en 's nachts ook nog monter en waaks kon zijn, werd tot hondenvet, gecastreerd of doodgeslagen.'

Nu nog vinden we in het karakter van de Berner Sennenhond waardevolle eigenschappen terug. Zo vormt hij, zonder daarbij terughoudend te zijn, een nauwe band met zijn 'mensen' en zijn woonomgeving. Met vriendelijke opmerkzaamheid volgt hij alles wat er om hem heen gebeurt. Hij maakt daarbij op treffende wijze onderscheid tussen de bekende personen, en alle dagelijkse min of meer 'gewone' voorvallen in zijn omgeving, en alles wat 'vreemd' is. Alle ongewone dingen en onbekende personen weet hij op betrouwbare wijze te melden en als het nodig mocht zijn, zal hij ook bereid zijn mensen en hun bezit verdedigen. Gewillig en opgewekt, maar met toch een zekere mate van zelfstandigheid, zal hij de hem opgedragen plichten uitvoeren. Daarbij verbergt zich achter zijn robuuste uiterlijk een gevoelig en zachtmoedig karakter. De Berner Sennenhond behoeft een Conseqente doch zachtmoedige opvoeding.